Op dit opleidingsonderdeel is er geen volgtijdelijkheid van toepassing.

Eindcompetenties van een academische bacheloropleiding. De Nederlandse taal voldoende beheersen.

De eindcompetenties liggen in het verlengde van de basiscompetenties zoals die door de Vlaamse regering zijn geformuleerd. De studenten zullen vooral de volgende basiscompetenties en attitudes ontwikkelen:
- De leraar kan deelnemen aan het maatschappelijke debat over onderwijskundige thema's. De ondersteunende kennis omvat recente ontwikkelingen in onderwijs en referentiekaders om ontwikkelingen in onderwijs te duiden.
- De leraar kan dialogeren over zijn beroep en zijn plaats in de samenleving.
- De leraar kan actuele maatschappelijke thema's en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch benaderen.
- De leraar kan in Standaardnederlands adequaat in interactie treden met medewerkers van onderwijsbetrokken initiatieven en van stage- of tewerkstellingsplaatsen.
- De leraar kan zich documenteren over de eigen rechtspositie en die van de leerlingen.
- De leraar kan kennisnemen van toegankelijke resultaten van onderwijsonderzoek die relevant zijn voor de eigen praktijk.
Attitudes: beslissingsvermogen, relationele gerichtheid, kritische ingesteldheid, leergierigheid, organisatievermogen, zin voor samenwerking, verantwoordelijkheidszin en flexibiliteit.

De student kan op basis van zijn kennis een decretale tekst begrijpen en analyseren.
De student kan verbanden leggen tussen de leerstof door onderzoek te doen naar de materie.
De student kan de inhoud van een decretale tekst beoordelen, zijn mening erover formuleren en deze mening beargumenteren.
De student kan werken aan een interpretatiekader en kritisch omgaan met informatie over onderwijsthema’s en ontwikkelingen.
De student kan de gevolgen van beleidsmatige beslissingen en de daarbij horende gevolgen in de praktijk inschatten, beschrijven en bespreken met een collega uit het werkveld.
De student kan die gevolgen in de praktijk kritisch beoordelen en zijn visie geven.
De student kan zijn mening/visie verduidelijken aan collega’s uit het onderwijslandschap en op basis van dit gesprek zijn mening/visie onderbouwen of eventueel aanpassen.

De student leert zich een breder beeld te vormen over het (kunst) onderwijs in Vlaanderen door de politieke structuur van Vlaanderen in de federale context en de onderwijsorganisatie in Vlaanderen te bestuderen.
Daarnaast spenderen we aandacht aan de recente onderwijsontwikkelingen en gaan kijken naar de onderwijsorganisatie (rechtspositie van het onderwijspersoneel, statuten, sollicitatiemogelijkheden, vaste benoeming, zelfstandige in bijberoep, vakgroepen en vergaderingen…).
Er wordt ingegaan op de inrichtende machten, de kwaliteitszorg, de werking van de inspectie, werking van externe partners en de decretale bepalingen van het onderwijs en het kunstonderwijs in het bijzonder, voornamelijk het DKO en KSO.
We focussen op:
- de politieke en administratieve context van de onderwijsorganisatie in Vlaanderen
- de organisatie van en de beleidsvoering omtrent het beeldend kunstonderwijs in Vlaanderen
- de decretale bepalingen van het (kunst)onderwijs, voornamelijk het DKO en het KSO
- de kwaliteitszorg in het onderwijs
- de school als organisatie (structuur en cultuur)
- de beleidseffectiviteit van de school
- de rechtspositie van het personeel
- combinatie kunstenaar/leraar
- solliciteren in het onderwijs: waar, wat, hoe
- de rechten van het kind

Het leveren van een constructieve bijdrage aan de lessen impliceert dat je op regelmatige basis aanwezig bent (er worden absenties opgenomen); in het geval je gewettigd afwezig bent, breng je zo spoedig mogelijk een attest binnen op het secretariaat.

Aanvullende informatie op DigitAP.

Vanhoof, J. en Van Petegem P. (2006) Pei/ijlen naar succesvol schoolbeleid. Mechelen, Wolters Plantyn.