Op dit opleidingsonderdeel is er geen volgtijdelijkheid van toepassing.

Eindcompetenties van een academische bacheloropleiding. De Nederlandse taal voldoende beheersen.

De eindcompetenties liggen in het verlengde van de basiscompetenties zoals die door de Vlaamse regering zijn geformuleerd. De studenten zullen vooral de volgende basiscompetenties en attitudes ontwikkelen.

Basiscompetenties
1.9 De leerkracht kan proces en product evalueren met het oog op bijsturing, remediëring en differentiatie.
5.2 De leerkracht kan kennisnemen van toegankelijke resultaten van onderwijsonderzoek die relevant zijn voor de eigen praktijk.
5.3 De leerkracht kan het eigen functioneren ter discussie stellen en bijsturen.

Attitudes
Volgende attitudes zijn daarbij van belang:
A1 beslissingsvermogen:
durven een standpunt in te nemen of tot een handeling over te gaan, en er ook de verantwoordelijkheid voor dragen.
A3 kritische ingesteldheid:
bereid zijn zichzelf en zijn omgeving ter discussie te stellen, de waarde van een bewering of een feit, de wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgesteld doel te verifiëren, alvorens een stelling in te nemen.
A4 leergierigheid:
actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden en te verdiepen.
A5 organisatievermogen:
erop gericht zijn de taken zo te plannen, te coördineren en te delegeren, dat het beoogde doel op een efficiënte manier bereikt kan worden.
A8 flexibiliteit:
bereid zijn zich aan te passen aan wijzigende omstandigheden, zoals middelen, doelen, mensen en procedures.

De student kan:
- een relevante vraagstelling formuleren.
- de nodige stappen zetten om een onderzoeksvraag kritisch te beantwoorden.
- adequaat rapporteren over de vraagstelling.
- gegevens verzamelen uit literatuur en de praktijk en daarover rapporteren.
- theorie en praktijk over didactiek integreren.
- een (wetenschappelijk verantwoorde) bibliografie opstellen.
- verzamelde informatie ordenen en structureren.
- een verzorgd eindproduct afleveren.

De student moet een onderzoek uitvoeren waarin een (haalbare) vraagstelling wordt behandeld die voor de onderwijskundige en agogische beroepsuitoefening van belang is. Hij/zij moet het antwoord op de vraagstelling zowel in de theorie (vakliteratuur, geschreven bronnen) als in de praktijk (ervaringen, observaties, interviews) zoeken, en moet daarover rapporteren.

De inhoud, de bruikbaarheid, de uitwerking, de taal en de materiële vormgeving van het project worden geëvalueerd. De evaluatie van het onderzoeksproject gebeurt door de titularis van dit vak en door de promotor.

Procedure
Na een inleidende infosessie waarin de doelstellingen van het onderzoeksproject worden toegelicht, doet de student een voorstel met betrekking tot een vraagstelling aan de titularis van dit vak. Als de titularis het voorstel goedgekeurd heeft, gaat de student op zoek naar een promotor die hem/haar inhoudelijk kan begeleiden rond het thema. Vervolgens kan de student het onderzoek uitvoeren. De student rapporteert daarbij op gezette tijden over zijn/haar vorderingen aan de promotor en aan de titularis van dit vak.

Aanvullende informatie op het digitaal leerplatform.

 Richtlijnen paper.

- Peter G, Sanborn, Basisboek sociaal onderzoek, Lemma uitgevers, Boom, 2014.