Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen
Management en Communicatie
campus Meistraat
Meistraat 5 - 2000 Antwerpen
T +32 3 220 55 20 - F +32 3 220 55 59
mc@ap.be
Handels- en economisch recht31610/1778/1920/1/42
Studiegids

Handels- en economisch recht

31610/1778/1920/1/42
Academiejaar 2019-20
Komt voor in:
  • Graduaat rechtspraktijk, trajectschijf 2
Dit is een enkelvoudig opleidingsonderdeel.
Studieomvang: 7 studiepunten
Co-titularis(sen): Gondry Sven, Heremans Ann, Kasprzak Ernie
Onderwijstalen: Nederlands
Kalender: Semester 2
Dit opleidingsonderdeel wordt gequoteerd op 20 (tot op een geheel getal).

Volgtijdelijkheid

Op dit opleidingsonderdeel is er geen volgtijdelijkheid van toepassing.
Tweede examenkans: wel mogelijk.
Tolereerbaarheid: Dit opleidingsonderdeel komt in aanmerking voor tolerantie onder de voorwaarden van de opleiding waarvoor je bent ingeschreven.
Totale studietijd: 182,00 uren

Korte omschrijving

Het “ondernemen” is zonder twijfel een erg belangrijk onderdeel van het rechtsverkeer en valt niet weg te denken uit onze samenleving. Dagelijks vinden talloze interacties en transacties plaats tussen “ondernemingen” onderling (“business to business” of “B2B”) of tussen “ondernemingen” en “niet-ondernemingen” / “consumenten” (“business to consumer” of “B2C”). Het hoeft niet te verwonderen dat ook het ondernemen sterk gereguleerd is. De regels kunnen, al naargelang de invalshoek van waaruit men ze aanschouwt, onder verschillende grote categorieën ondergebracht worden: het ondernemingsrecht, het economisch recht / het marktrecht, het consumentenrecht … Binnen deze grote categorieën huizen tal van subcategorieën, zoals bijvoorbeeld het recht van de handelstussenpersonen, het insolventierecht, het kartelrecht, de prijzenreglementering, het marktpraktijkenrecht, het consumentenkredietrecht, het intellectuele eigendomsrecht, het transportrecht ... Nu al mag duidelijk zijn dat het ondernemings-, economisch en consumentenrecht een lappendeken aan steeds verder uitdijende wetgevingen omvat die – hoeft het te verwonderen? – elk hun specifieke toepassingsgebied en hun bijzonderheden hebben. Men zou zelfs kunnen gewagen van wildgroei, verbrokkeling en incoherentie. In 2013 heeft de wetgever wel een belangrijke codificatieoefening ingezet, met de invoering van het Wetboek van Economisch Recht. Via de techniek van de ‘aanbouwwetgeving’ worden verschillende “boeken” – die regels rond een specifiek onderwerp groeperen – ingevoegd in dit wetboek. In de lessenreeks worden de eigen-aardigheden van de regels die het ondernemings-, economisch en consumentenrecht betreffen, bestudeerd.

OLR-Leerdoelen (lijst)

specifieke eindcompetenties
De student moet een juridisch onderbouwd advies kunnen uitwerken waarin een probleem van ondernemings-, economisch of consumentenrecht ontleed wordt en aangegeven wordt hoe dit probleem vermeden of opgelost kan worden.
De student moet het ondernemings-, economisch en consumentenrecht kunnen toepassen op complexe praktijksituaties. Hij/zij moet in staat zijn om een concreet probleem van ondernemings-, economisch of consumentenrecht te analyseren en oplossingen te formuleren.
De student moet in complexe praktijksituaties de (diverse, mogelijke) problemen van ondernemings-, economisch en consumentenrecht kunnen ontleden. Hij/zij moet sluitende oplossingen kunnen formuleren om deze problemen te vermijden of aan deze problemen te remediëren.
De student moet zijn weg kunnen vinden in de veelheid aan bronnen van het ondernemings-, economisch en consumentenrecht en van deze bronnen correct gebruik kunnen maken.
De student moet de rechtsaard, de kenmerken en het belang van juridische begrippen en concepten uit het ondernemings-, economisch en consumentenrecht kunnen uitleggen (vb. onderneming, factuur, handelszaak, bewijs in ondernemingszaken, gerechtelijke reorganisatie, elektronische handel, marktpraktijken…).
De student moet de doelstelling, de voorwaarden en de concrete uitwerking van complexe transacties, contracten en procedures van ondernemings-, economisch en consumentenrecht kunnen uitleggen (vb. het in pand geven van een handelszaak, het endosseren van een factuur, het trekken van een wissel…).
De student moet het statuut, de rechten en plichten van de diverse actoren uit het ondernemings-, economisch en consumentenrecht kunnen uitleggen (vb. onderneming, consument, handelstussenpersoon…).
De student moet de gelijkenissen en de verschillen kunnen aanduiden tussen actoren / overeenkomsten uit het ondernemings-, economisch en consumentenrecht (vb. een uitbatingsovereenkomst sensu stricto versus een huuruitbatingsovereenkomst, makelaar versus handelsagent versus commissionair, endossement van de factuur versus overdracht van schuldvordering…). Hij/zij moet kunnen aanduiden welke de voor- en nadelen / de rechtsgevolgen zijn van een bepaald statuut / een bepaalde kwalificatie van de overeenkomst.
De student moet kunnen aanduiden welke statuten en procedures in het ondernemings-, economisch en consumentenrecht zijn uitgewerkt om de actoren en derden te beschermen (vb. de hoedanigheid van onderneming dan wel consument, het bewijs in burgerlijke zaken versus het bewijs in ondernemingszaken, diverse insolventieprocedures, regels m.b.t. vrije mededing, de onvervalste mededing en de eerlijke mededinging…). Hij/zij moet de ratio legis, de voorwaarden en de uitwerking van die statuten en procedures kunnen beschrijven.
De student moet kunnen uitleggen via welke technieken de wetgever de economische activiteit poogt te organiseren (ordenen en sturen) (vb. vestigingsrecht, prijzenreglementering, kartelrecht, regels m.b.t. marktpraktijken en consumentenbescherming…) en welke doelstellingen de wetgever hierbij nastreeft.
De student moet kunnen aanduiden welke de frappantste pijnpunten / verbeterpunten zijn van diverse wetten van het ondernemings-, economisch en consumentenrecht (vb. een onzorgvuldige nummering van de artikels van het Wetboek van Economisch Recht, een onzorgvuldige formulering van wettelijke bepalingen, de afwezigheid van eenduidige definitie van het begrip onderneming, een apart verbintenissenrecht specifiek voor consumenten...).
De student moet kunnen aanduiden welke bijzondere en afwijkende regels het ondernemingsrecht kent in vergelijking met het gemeen burgerlijk recht (bv. bewijs in burgerlijke zaken versus bewijs in handelszaken, aanmaning, verschuldigdheid van aanhorigheden, gemeen overeenkomstenrecht versus consumentenovereenkomstrecht)
De student drukt zich met correcte juridische termen op een gestructureerde, logische en genuanceerde manier uit over een concrete juridische vraagstelling m.b.t. het verbintenissen- en het contractenrecht.

Leerinhoud

1. Ondernemingsrecht 1.1. Situering en bronnen van het ondernemingsrecht 1.2. Kernbegrippen van het ondernemingssrecht 1.2.1. Onderneming 1.3. Statuut en verplichtingen van de onderneming 1.3.1. Onverenigbaarheden - verbodsbepalingen 1.3.2. Handelingsbekwaamheid 1.3.3. Inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen 1.3.4. Opening van een zichtrekening 1.3.5. Fiscale en sociale verplichtingen 1.3.6. Boekhouding 1.3.7. Onbeslagbaarheid van de woning van de zelfstandige ondernemer 1.4. Bewijs in ondernemingszaken 1.4.1. Vrijheid van bewijsmiddelen 1.4.2. Bijzondere bewijsmiddelen van het ondernemingsrecht 1.4.2.1. Factuur 1.4.2.2. Boekhouding 1.5. Bevoegdheid van de ondernemingsrechtbank 1.6. Betalingsachterstand bij handelstransacties 1.6.1. Wettelijke aanhorigheden 1.6.2. Interest- en schadebedingen 1.6.3. Algemene voorwaarden 1.6.4. Buitengerechtelijke en gerechtelijke invordering van betalingsachterstallen 1.7. Handelszaak 1.7.1. Begrip handelszaak en bestanddelen 1.7.2. Inpandgeving van de handelszaak 1.7.3. Verkoop van de handelszaak 1.7.4. Uitbating van de handelszaak door een ander dan de eigenaar 1.8. Handelsovereenkomsten 1.8.1. Handelshuur 1.8.2. Overeenkomsten met handelstussenpersonen 1.8.2.1. Handelstussenpersonen in juridische zin 1.8.2.1.1. Makelaar 1.8.2.1.2. Handelsagent 1.8.2.1.3. Handelsvertegenwoordiger 1.8.2.1.4. Commissionair 1.8.2.2. Handelstussenpersonen in economische zin 1.8.2.2.1. Concessienemer 1.8.2.2.2. Franchisenemer 1.8.2.2.3. Licentienemer 1.8.3. Andere handelsovereenkomsten 1.8.3.1. Leasing 1.8.3.2. Overdracht van schuldvordering, endossement van de factuur en factoring 1.8.3.3. Roerende zekerheden 1.8.3.4. Financiële zekerheidsovereenkomsten 1.9. Waardepapieren en betalingstechnieken 1.9.1. Waardepapieren 1.9.1.1. De wisselbrief en het orderbriefje 1.9.1.2. De cheque 1.9.2. Betalingstechnieken en betalingsdiensten 1.9.2.1. De overschrijving 1.9.2.2. Moderne betalingstechnieken 1.9.3. Betalingsdiensten 1.10. Elektronische handel 1.11. Ondernemingen in moeilijkheden 1.11.1. Gegevensverzameling en kamers voor ondernemingen in moeilijkheden 1.11.2. Minnelijk akkoord en gerechtelijke reorganisatie 1.11.3. Faillissement 1.11.4. Grensoverschrijdende insolventieprocedures 2. Economisch recht en consumentenrecht 2.1. Situering en bronnen van het economisch recht en consumentenrecht 2.2. Vestigingsrecht 2.3. Kartelrecht 2.3.1. Europees kartelrecht 2.3.2. Belgisch kartelrecht 2.4. Prijzenreglementering 2.5. Marktpraktijken en consumentenbescherming 2.5.1. Regels m.b.t. marktpraktijken en consumentenbescherming in het Wetboek van Economisch recht 2.5.1.1. Definities en algemene principes 2.5.1.2. Informatie van de markt 2.5.1.3. Overeenkomsten met consumenten 2.5.1.4. Verboden praktijken 2.5.1.5. Vordering tot staking 2.5.1.6. Handhaving 2.5.2. Regels m.b.t. de bescherming van de consumenten bij verkoop van consumptiegoederen in het Burgerlijk Wetboek 2.6. Consumentenkrediet 2.6.1. Definities en toepassingsgebied 2.6.2. Kredietpromotie 2.6.3. Kredietovereenkomst 2.6.4. Bijzondere regelen voor bepaalde kredietovereenkomsten 2.6.5. Kredietbemiddelaars 2.6.6. Verwerking van persoonsgegevens betreffende het consumentenkrediet 2.6.7. Handhaving 3. Bijzondere topics 3.1. Transportrecht 3.2. Intellectuele eigendomsrecht

Studiematerialen (tekst): Verplicht

Wetboeken: een klassieke, niet-geannoteerde codex met daarin Burgerlijk Wetboek, Wetboek van Economisch Recht en  het Gerechtelijk Wetboek
Handboek: G. GHYSELS en J. ROODHOOFT, Praktisch economisch recht. Editie 2018, Van In, 2018
Lesnotities
Slides, die gebeurlijk, op basis van een discretionaire beslissing van de docent, ter beschikking gesteld worden
Andere documentatie – aanvullende wetgeving, rechtspraak en rechtsleer – die (langs elektronische weg) ter beschikking gesteld wordt gedurende de loop van de colleges.
Ook wat gezegd wordt in de les, eventueel buiten het kader van het handboek, is te kennen leerstof. 

Onderwijsorganisatie

Werkvormen
Hoor- en/of werkcolleges35,00 uren
Werktijd buiten de contacturen147,00 uren

Toetsing (lijst)

Evaluatie(s) voor de eerste examenkans
MomentVorm%Opmerking
AcademiejaarKennistoets25,00Theoretische vragen - zie de uitgeschreven beschrijving van het schriftelijk examen elders in deze ECTS-fiche.
AcademiejaarVaardigheidstoets hands off75,00Toepassingsvragen onder de vorm van een ge?ntegreerde oefening/casus - zie de uitgeschreven beschrijving van het schriftelijk examen elders in deze ECTS-fiche.
Evaluatie(s) voor de tweede examenkans
MomentVorm%Opmerking
Tweede examenperiodeKennistoets25,00Toepassingsvragen onder de vorm van een ge?ntegreerde oefening/casus - zie de uitgeschreven beschrijving van het schriftelijk examen elders in deze ECTS-fiche.
Tweede examenperiodeVaardigheidstoets hands off75,00Theoretische vragen - zie de uitgeschreven beschrijving van het schriftelijk examen elders in deze ECTS-fiche.

Toetsing (tekst)

Het examen is schriftelijk en met gesloten boeken. Enkel niet-geannoteerde wetteksten mogen worden gebruikt. Er mag geen rekenmachine
gebruikt worden. Het examen bestaat uit enerzijds theoretische vragen en anderzijds toepassingsvragen onder de vorm van een geïntegreerde oefening/casus.
Theoretische vragen kunnen worden gesteld onder de vorm van meerkeuzevragen, juist-of-fout-vragen en/of open vragen. Bij toepassingsvragen onder de vorm van een geïntegreerde oefening/casus moet de student eerst de toepasselijke theorie uitleggen (d.i. het wettelijke kader, verduidelijkt aan de hand van de jurisprudentie, schetsen) en vervolgens uitleggen hoe hij deze theorie concreet toepast op de oefening/casus. Tenzij anders aangegeven wordt in de vraag, moet ieder antwoord steeds een verwijzing naar de toepasselijke wetsartikels bevatten. Een hoofdvraag kan opgesplitst worden in meerdere subvragen.