In Onderzoeksmethodiek 2 bespreken we academisch en niet-academisch artistiek onderzoek aan de hand van vele voorbeelden, met aandacht voor de manier waarop onderzoeksmodellen en -methodes kunnen evolueren.

De studenten worden verdeeld in tien groepen. De student leest een boek en schrijft een paper van maximum 2 pagina's waarin hij of zij aangeeft wat hem of haar het meest heeft geraakt in dit boek. De paper moet twee citaten uit het boek en twee citaten uit een secundaire bron bevatten en voorzien zijn van een bibliografie. Deze papers worden inhoudelijk en vormelijk besproken tijdens de les. Het boek moet gekozen worden uit een aangeboden lijst.

Je ontwikkelt noties over de wijze waarop bekende kunstenaars en masterstudenten hun oeuvre ontwikkelen of een werkmethode ontwikkelen die leidt tot het ontstaan van een oeuvre.

De docent geeft tijdens de les tal van voorbeelden van werkmethoden in het oeuvre van hedendaagse beeldende kunstenaars, auteurs, choreografen, musici, wetenschappers, ontwerpers etc. en verwijst naar tal van publicaties.

Studenten mogen ook voorbeelden en teksten voorstellen.

De studenten moeten alle lessen bijwonen. Er worden geen alternatieve opdrachten geformuleerd.

Je schrijft een paper waarin je bestaande onderzoeksmethodes vergelijkt met je eigen werkwijze. Hiervoor maak je niet enkel gebruik van de aanbevolen literatuur en referenties, maar ook van de input en inzichten verkregen tijdens de lessen en voordrachten. Aanwezigheid in de les vormt dan ook het startpunt voor een goede paper en maakt deel uit van de evaluatie.