Op dit opleidingsonderdeel is er geen volgtijdelijkheid van toepassing.

In het opleidingsonderdeel ‘Sociologie voor sociaal werk’ bestudeer je het sociaal handelen en het samenleven in relatie tot het beroep van de sociaal werker. De basisbegrippen uit de sociologie geven je een kader om de sociale realiteit te bestuderen en te begrijpen. Door meer inzicht te verwerven in het belang van cultuur en structuur, sociale lagen en sociale ongelijkheid, zal je de invloed op het eigen gedrag en op dat van anderen beter kunnen plaatsen. Vanuit het perspectief van verschillende sociologische theorieën of stromingen verwerf je kennis en kan je verklaringen geven over de invloed van omgevingsfactoren op interactiepatronen, het dagelijkse leven, sociale problemen en deviant of 'afwijkend' gedrag. Je staat ook stil bij de invloed van deze sociologische stromingen op het sociaal werk. Je kan vanuit verschillende sociologische brillen naar actuele fenomenen kijken en deze brillen en hun meerwaarde en beperkingen vergelijken met elkaar.

Zie algemene begincompetenties AP Sociaal Werk.

Onderstaande thema's komen aan bod in dit opleidingsonderdeel:

• Sociologie en sociaal werk: een hechte relatie (intro, opzet, fenomenologische beschrijving van het dagelijks leven door de bril van de socioloog)
• Het wezen van de sociologie: actor vs systeembenadering
• Over structuur en cultuur - de elementaire begrippen op micro, meso en macroniveau (actoren, rollen, posities, macht en status, relaties-interactie-communicatie, groepen; netwerken, systemen; categorieën, collectiviteiten, subculturen, cross-culturele verschillen, superdiversiteit op samenlevingsniveau,...)
• Over ongelijkheid, mobiliteit en macht
• Het functionalisme (o.a. Durkheim, Merton, Parsons)
• De conflictsociologie (Marx, Marcuse, Mills, Dahrendorf)
• De sociale ruiltheorie (Blau, Homans)
• Het symbolisch interactionisme (Mead, Goffman)